Het ideaal van Maria de Mattias
De leidraad in het leven van Maria de Mattias wordt gevormd door de uitnodiging van de Liefde en haar antwoord daarop. Maria de Mattias begreep de uitnodiging van Jezus aan haar en zij volgde die trouw. In een brief aan Johannes Merlini, haar geestelijke leidsman, drukt zij het zo uit: "Mijn gebed bestaat voornamelijk uit wenen over de zonden van mijn leven, omdat ik hierdoor Jezus, mijn hoogste Goed, beledigd heb, die mij zozeer heeft liefgehad. Hierbij groeit in mijn hart de wens om Hem vreugde te bereiden. Mijn geest bevindt zich in een heilige kalmte en rust; tegelijkertijd ben ik verward, omdat Jezus mij op zo'n liefdevolle wijze roept, Zich op zo'n buitengewoon goede en schone wijze aan mij toont, dat zijn liefde mijn ziel verwondt. Sinds ik zijn genade ken, bespeur ik een grote liefdes-jaloersheid in mijn hart. Steeds vrees ik, dat ergens een klein deel van mijn hart zich zal hechten aan het aardse. Ik smeek Hem, niet toe te laten, dat er ook maar ergens een andere liefde - buiten die van Hem - toegang vindt in mijn hart. En daarbij kan ik dan mijn tranen niet bedwingen. De vrucht hiervan is een hartelijke liefde voor de medemensen. Ik zou willen rondrennen en allen willen toeroepen: "Kom toch om Jezus lief te hebben!"
In momenten van vereniging met haar Bruidegom, wanneer zij elkaar hun wensen en plannen toevertrouwen, maakt Maria de Mattias de wensen en de zorgen van Jezus tot de hare: de mensen redden en ze naar de Vader brengen. Zij voelt in zich die onweerstaanbare drang, zich naar iedereen toe te haasten om hen te vertellen, dat wij alleen in het huis van de Vader, alleen in gemeenschap met Jezus, gelukkig kunnen zijn. Deze boodschap stuit op tegenstand. Dat is haar dagelijkse kruis. Zij weet, dat zij daarvoor niet moet terugschrikken. Zo schrijft zij aan één van haar zusters: "Laten wij niet bang zijn voor moeite en moeilijkheden. Laten we er veeleer aan denken, dat God de verschrikkelijke kruisdood op zich nam, om de mensen te redden. Met een oneindige liefde vraagt Hij ons, Hem hierbij te helpen. Buigen wij ons dus onder ons "niets" vanwege onze zonden. Stellen wij ons hele vertrouwen op God en op het Bloed van Christus. Werpen wij ons steeds weer in de armen van de goddelijke barmhartigheid en verzekeren wij Hem, dat wij bereid zijn te sterven voor de redding van de zielen. Op deze wijze bereiden wij vreugde aan Jezus en Maria. Lieve dochter, kijk steeds weer naar de grote liefde die God voor ons heeft."
De jeugd van Maria de Mattias
Nu volgen we Maria vanaf haar jeugd, hoe zij opgroeide tot een volwassen vrouw en vooral ook hoe haar leven met God zich ontwikkelde en welke innerlijke strijd zij daarbij voerde.
Op 4 februari 1805 wordt zij geboren in Vallecorsa, in een welgesteld gezin. Zij hoeft niet, zoals de arme meisjes, op het veld of in huis te werken. Zo kan zij rijkelijk tijd besteden aan haar uiterlijk, zo kenmerkend voor jonge meisjes. Daarnaast wijdt zij zich aan religieuze oefeningen en verricht licht huishoudelijk werk.
Maria heeft een hechte band met haar vader, die het verstaat om op het juiste moment met geduld haar overdrevenheid de teugels aan te leggen. De relatie met haar moeder is minder goed.
Maria houdt met een waakzame geest alles in het oog wat er in het dorp gebeurde: de spanningen die er bestonden tussen politieke partijen en tussen bepaalde families; maar vooral ook de gewelddadigheden van de vele bandieten, die zo gemakkelijk schuldig en onschuldig bloed vergoten. Daarnaast zag zij ook het zedelijk verval onder de jeugd. Daardoor begon Maria te dromen van een betere, niet al te ver verwijderde toekomst, waarin zij als bruid en moeder gelukkig zou kunnen zijn. Langzamerhand realiseert zij zich dat zij haar tijd wel erg armzalig benut. De lange uren die zij voor de spiegel doorbrengt om zich nog mooier en aantrekkelijker te maken, bezorgen haar geen echte vreugde meer. Zij begint te zoeken naar dingen, die haar een innerlijke vrede en een blijvende vreugde kunnen verschaffen.
Op deze zoektocht is zij snel vol begeestering voor bepaalde idealen, maar schuift ze dan even snel weer aan de kant. Er is echter iemand die weet, hoe hij het verlangen naar echte waarden in haar moet wekken en wakker houden: Kaspar del Bufalo (de stichter van de missionarissen van het Kostbaar Bloed). Hij houdt in 1822, enkele maanden nadat het innerlijke zoeken van Maria begonnen is, in Vallecorsa een volksmissie. Hij houdt alle toehoorders de wezenlijke waarden van het leven voor ogen: God en de eeuwige redding. De God van Kaspar is de Vader, die de kinderen die naar huis terugkeren vergeeft, de liefhebbende Vader, die zijn eigen Zoon opoffert door Hem naar de mensen te sturen, opdat Hij hen de juiste weg laat zien, die naar het huis van de Vader leidt. Kaspar spreekt van Jezus, die deze opdracht van de Vader met een eindeloze lijdende liefde voor de mensen vervult en voor hen allen zijn Bloed vergiet.
De woorden van Kaspar, die met hun gloed de verharde harten van de bandieten trachten te smelten, treffen Maria als gloeiende pijlen. Zij voelt zich persoonlijk verantwoordelijk voor het bloedvergieten, waarmee dagelijks de wegen en de pleinen van Vallecorsa worden besmeurd. Zij voelt zich diep ondankbaar tegenover de liefde van de Vader en zijn Zoon Jezus. Zij onderzoekt haar geweten. Nee, zij heeft niemand gedood, maar haar grootste zonden zijn: egoïsme en ijdelheid. Haar hart is ziek van eigenliefde en zij voelt de uitnodiging om lief te hebben, zoals Jezus heeft liefgehad en zich voor alle mensen heeft geofferd. Zij, een zondares, voelt zich het onderwerp van de oneindige liefde van de Vader en de Zoon Jezus. Haar besluit is snel en radicaal: de ijdelheden moeten alle en voor altijd weg. “Waar houd ik het meeste van?”, vraagt ze zich af. Die mooie krulletjes aan mijn slapen? Reeds heeft zij ze afgeknipt! Een vrouw uit de welgestelde kringen mocht in haar tijd niet zonder begeleiding het huis verlaten, maar zij trekt haar jurk binnenste buiten aan en volgt een priester die met het Allerheiligste naar een stervende gaat. Zij heeft een afschuw van iedere wonde. Dus kust zij een verband vol etter. Haar verlangen naar heiligheid neemt toe. Maar wat ziet ze rondom haar? Zelfs in het huis van haar ouders wordt gelegenheid tot zonde geboden. Haar broer Antonio is namelijk een echt kind van de wereld en zou het liefst de hele dag op zijn Franse gitaar spelen en dansen. Zo kan het niet verder gaan, besluit Maria. En reeds verlaat zij stilletjes haar meisjeskamer en vernielt de gitaar met woedende trappen, alsof deze haar aartsvijand is.
Allereerst wil zij dus zichzelf bekeren, dan haar naaste familie en dan..., ja, de kring wordt steeds wijder: zij verzamelt in haar huis enkele meisjes om zich heen, wier aantal steeds toeneemt. Met hen spreekt ze over de christelijke godsdienst, deelt met hen over haar Godservaringen en onderwijst hen in huishoudelijk werk.
Stichting van de Congregatie
In dezelfde periode wordt het ontluikende geloof van Maria gezuiverd en versterkt onder de leiding van Merlini. Haar eerdere verlangen naar een slotklooster wordt zwakker, de wens om het evangelie te verkondigen groter. Maar zij moet wachten en de tekens van de tijd leren verstaan. Maria blijft waakzaam en is steeds bereid zonder aarzelen ook de moeilijkste beslissingen te nemen en de gevolgen hiervan niet uit de weg te gaan.
Hoe zagen de tekenen van die tijd er uit?
Na de bezetting van Napoleon en na het rondschrijven van Paus Leo XII "Quod Divina Sapientia", begint ook in de kerkelijke kringen de strijd tegen het analfabetisme bij meisjes. Onwetendheid werd gezien als de oorzaak van de zedeloosheid en slechtheid. De bisschoppen laten hun diocesen geen rust voordat zij ruimte en middelen hebben aangewend om vrouwen op te leiden tot leraressen voor de volksscholen.
Het eerste teken van de tijd was dus de vraag naar bekwame vrouwen voor de opvoeding van meisjes - Maria bereidt zich heel zorgvuldig voor op deze opdracht. Merlini houdt haar voor, dat ze in haar eentje heel weinig kan doen om de maatschappij te veranderen. Daarom zouden meerdere meisjes zich onder haar leiding moeten inzetten voor het welzijn van hun medemensen. Daarbij was het ook nog zo, dat Kaspar bij de planning van zijn missie-apostolaat, droomde van een vrouwencongregatie; zij zouden met een geduldige liefde, het door de missie uitgestrooide zaad van christelijk leven verzorgen. Merlini ziet in, dat Maria de door God geroepen vrouw zou kunnen zijn, die zo'n gemeenschap van jonge vrouwen kan stichten. Hij bereidt haar daar doelbewust op voor, totdat God de gelegenheid schept. De bisschop van Ferentino zoekt een onderwijzeres? Maria is bereid. Maar ze wil niet alleen maar een school leiden, maar ook een gemeenschap van leraressen stichten, zoals ze bij haar eerste bezoek aan de bisschop verklaart.
Zij stelt haar vertrouwen op God
De middelen komen er en steeds duidelijker wordt het, dat het een werk van God is. Het volk staat in meerderheid achter Maria. Alleen de antiklerikalen leggen haar hindernissen in de weg. Meisjes komen met grote aantallen naar school, volwassenen bezoeken de godsdienstige bijeenkomsten, van waar zij veranderd naar huis terugkeren: de vurige woorden van Maria wekken in hen het sluimerende verlangen naar goed zijn en goed doen. Zij kan beter spreken dan welke beroepsspreker ook. Talrijke geestelijken wier geloof verslapt was, voelen zich hierdoor aangeklaagd en uitgedaagd. Maar in plaats van zich door de ijver van Maria te laten beïnvloeden, stellen velen zich vijandig tegenover haar op.
De bisschop ondersteunt haar, en na zich van haar rechtzinnigheid te hebben vergewist, staat hij volkomen achter haar. Binnen het jaar krijgt Maria gezelschap van een tweede onderwijzeres. Zij nemen enkele leerlingen bij zich in huis op. Zij geven de gemeenschap een naam: "Aanbidsters van het Goddelijk Bloed".
Groei van de Congregatie
Al heel gauw is een groter huis nodig, waar zowel het evangelisatie-werk gedaan kan worden alsook de meisjes ondergebracht kunnen worden die in de gemeenschap opgenomen willen worden.
Er zijn veel moeilijkheden, maar de regering staat achter het werk van Maria, dat spoedig duidelijk zichtbare vruchten afwerpt. In 1843 schrijft de bisschop in een brief aan de heilige Vader over het werk in zijn diocees:
"Ik ben op de eerste plaats verheugd, dat in Acuto waar onder de vrouwen de grootst mogelijke losbandigheid heerste, deze nu afneemt door een deugdelijke opvoeding van de meisjes, doordat de vrome jonge Maria de Mattias een instituut voor leraressen voor de volksschool heeft gesticht en met mijn hulp heeft opgezet... De ijver waarmee deze eerste lerares samen met de meisjes, die zich bij haar hebben aangesloten, de school leidt, is bewonderenswaardig. Zij geeft niet alleen onderricht in de huishoudelijke taken, maar voert de meisjes ook binnen in de religieuze oefeningen. Ook ontfermt zij zich over talrijke getrouwde vrouwen, die naar haar toe komen. Zij onderricht hen in de grondbeginselen van het geloof, vooral op zon- en feestdagen. Haar manier van onderricht geven is helder, praktisch en is opbouwend voor het volk."
Het is misschien moeilijk voor te stellen, welke offers, verstervingen en moeite dit werk, dat "helemaal Gods werk" was, Maria kostte. Iedere stap die zij zet, roept tegenstand op: maar de vreugde van het mogen werken in de wijngaard van de Vader, is veel groter dan het kruis, dat haar van stap tot stap begeleidt.
Wanneer haar gevraagd wordt een school in Vallecorsa over te nemen, schrikt zij in eerste instantie, want het is de eerste gemeenschap buiten Acuto. Maar al snel herstelt zij zich en geeft er zich rekenschap van, dat de groei van de gemeenschap "voor mij moeite betekent. Maar wanneer u mij deze opdracht geeft, dan zie ik daarin de wil van God en schuw geen enkele moeite. Ik verheug me, dat ik voor mijn naasten mag lijden, voor wie mijn Jezus al zijn kostbaar Bloed vergoten heeft" (Brief aan de bisschop). Een andere keer schrijft zij: "Ik schuw geen moeite uit liefde voor God. Ik weet, dat wanneer ik deze manier van leven doorzet, de wereld tegen mij zal zijn, maar al mijn hoop is op God en Hij zal mij niet teleurstellen."
Soms is het kruis dat ze moet dragen bijna te zwaar. Dan bidt zij om kracht en kan ze haar werk weer voortzetten. Op andere momenten komt zij in de bekoring alles op te geven en verlangt ze zich als lekenzuster in een slotklooster terug te trekken.
Zij is bereid om haar hele leven als de minste in een gemeenschap te leven, niet om het lijden te ontvluchten, maar omdat zij zich niet bekwaam acht zo'n groot werk verder te leiden. Maria ervaart haar armoede, haar nietigheid voor God; een ervaring die alle heiligen ten deel valt. Maria is zich steeds bewust, dat alles wat zij doet pure genade van God is.
Ook de nieuwe roepingen geven Maria grote zorgen. Er treden veel meisjes in die eigenlijk geen roeping hebben. Wanneer zij zelf de beslissing nemen om weer naar hun familie terug te keren, is alles duidelijk. Maar wanneer de meisjes absoluut willen blijven en hierin ook nog aangespoord worden door priesters, of wanneer hun familie hen niet meer wil opnemen, wordt het problematisch. De eenheid in de gemeenschap wordt verstoord, terwijl het "één van hart en ziel zijn" de grootste wens is van Maria.
In twee van haar brieven schrijft Maria, dat de wortel van wanorde in een gemeenschap niet ligt in het verschil van karakter van de leden of doordat karakters met elkaar botsen. De wanorde ontstaat wanneer niet alle leden met volle overtuiging ervoor kiezen om ‘helemaal aan Jezus toe te behoren’ en in plaats daarvan streven naar de "dingen van deze wereld". Alleen wanneer de leden volledig afstand doen van de eigen wil en in hun hart "de liefde voor het kruis" koesteren, kan deze "schone vrede bereikt worden, die de gemeenschap één van hart en ziel maakt".
Een keer schrijft ze aan haar bisschop:
"Ik beef, wanneer ik een meisje moet opnemen. Ik huil aan de voeten van de Moeder Gods en leg hen allen in haar handen. Zij moet onze liefdevolle overste zijn, maar in het bijzonder de mijne, want ik ben haar onwaardige dienares."
Inderdaad, de heuvel van Acuto is voor Maria tot "beeld van de Calvarieberg" geworden. Acuto is voor haar een bron van licht, dat naar alle kanten uitstraalt; maar tegelijkertijd is het ook haar Golgotha. Hier ervaart zij veel liefde en bewondering van het volk, maar ook bij tijd en wijle zware kruisen.
De vreugden die voortkomen uit het kruis zijn zo groot, dat ze Maria zelfs naar het kruis doen verlangen. Dit geheim kunnen alleen die mensen begrijpen, die het zelf ervaren. Maria doet pogingen om deze werkelijkheid aan al haar dochters duidelijk te maken: "In het kruis... in het kruis is mijn hoop gelegen", schrijft zij aan één van haar zusters: "Bid voor mij, dat de Heer mij geen enkele stap laat zetten zonder zijn kruis tegen te komen."
Binnen vijf jaar na haar aankomst in Acuto, had Maria reeds een groep van metgezellinnen gevormd, die ook zonder hun lerares in andere plaatsen de goede ervaring van Acuto konden verwerkelijken. De Voorzienigheid bestuurt alles. Maria en haar zusters geven zich helemaal over aan Gods leiding.
Het missionaire vuur van Maria en haar eerste gezellinnen, laat hen elke opdracht zien als een geschenk van God en als een teken, dat God hun werk gezegend heeft. Ze verlenen hun dienstwerk in verafgelegen dorpen waar zeven maanden per jaar de bewoners door sneeuw van de rest van de wereld zijn afgesneden, alleen een smal bergpad leidt er naar toe.
Het voorbeeldige leven van deze onderwijzeressen, de kundigheid in hun beroep en hun offerbereidheid in de school en in het overige christelijke dienstwerk dat zij van Maria geleerd hebben, bezorgen hen in de verre omtrek een goede naam. Veel gemeenten doen daardoor een dringend beroep op hen. Maria doet alles wat zij kan om die aanvragen te honoreren. Maar ook de verzoeken om in het leven van de "lerares" Maria de Mattias te mogen delen, worden steeds talrijker.
Hoe neemt Maria beslissingen en stelt zij prioriteiten in al de aanvragen om leraressen? Allereerst neemt zij de dorpen, die ook vandaag nog economisch achtergebleven zijn, omdat zij zo slecht te bereiken zijn.
Er was veel moed nodig, om naar deze afgelegen bergdorpen te gaan. Een onvoorwaardelijke overgave aan de goddelijke Voorzienigheid was noodzakelijk om in zulke primitieve en armoedige omstandigheden te kunnen leven: "Hier zijn alleen stenen, water en sneeuw. Maar wij zijn tevreden met het allernoodzakelijkste en met eenvoudige dingen."
Heel interessant is de gebeurtenis in Morino, die de stichteres in een brief aan de bisschop meldt: "Sinds anderhalf jaar leven de zusters nu zonder loon en houden zich met de aalmoezen van de dorpelingen in leven. Het verrassende daarvan is, dat de aalmoezen zo toereikend zijn, dat zij ook de armen nog kunnen voeden, die dagelijks aan de deur van de leraressen aankloppen..."
Overal waar de Voorzienigheid hen geplaatst heeft, verspreiden de dochters van Maria de Mattias licht. Zij zijn daartoe in staat, omdat zij op hun beurt dit licht van Maria de Mattias ontvangen hebben. Maria zelf kan niet anders, dan in al haar relaties haar diepe Godservaring en haar voortdurende vereniging met Jezus doorgeven. Aangrijpend mooi getuigen haar brieven van de vastberadenheid en vrijmoedigheid waarmee zij haar roeping leeft en verdedigt:
"Wij zijn geroepen ons in de wijngaard van de Gekruisigde af te tobben."
"Wij dienen een zo goede God, die ons teder bemint... offeren wij ons helemaal en zoeken wij slechts Zijn eer!"
"Onze armzalige congregatie, die leeft en strijdt onder de heerlijke naam van het kostbaar Bloed van Jezus Christus, moet de meest levende afstraling zijn van de goddelijke Liefde, waarmee Hij zijn Bloed voor elke mens vergoten heeft."
Moge Maria de Mattias, deze grote vrouw van de Kerk, onze voorspreekster en ons voorbeeld zijn om geen moeite te schuwen, als het erom gaat Jezus de Gekruisigde te beminnen en zielen voor Hem te winnen.
Moge Maria de Mattias, deze grote vrouw van de Kerk, onze voorspreekster en ons voorbeeld zijn om geen moeite te schuwen, als het erom gaat Jezus de Gekruisigde te beminnen en zielen voor Hem te winnen.